Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten
Volgend artikelVolgend Artikel

 15 mei 2018 19:53 

Financiële gevolgen van de ruimte-innamebeperking


Vraag om uitleg over de financiële gevolgen van de ruimte-innamebeperking, aangekondigd in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
van Lode Ceyssens aan minister Joke Schauvliege

Vraag om uitleg over de financiële impact van de planbaten-planschaderegeling
van Ingrid Pira aan minister Joke Schauvliege

Vraag om uitleg over de onrust bij de Vlaamse centrumsteden rond de kosten van de betonstop
van Bruno Tobback aan minister Joke Schauvliege

Vraag om uitleg over de berekening van de effecten van de nieuwe planschaderegeling op Vlaamse steden en gemeenten
van Lydia Peeters aan minister Joke Schauvliege

De voorzitter

De heer Ceyssens heeft het woord.

Lode Ceyssens (CD&V)

Voorzitter, minister, collega's, voor alle duidelijkheid, mijn vraag dateert al van 26 maart. Er zijn al veel vragen gesteld over het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV). In het debat over het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen hebben wij heel duidelijk gezegd dat er ook middelen op tafel moeten komen om het plan te realiseren, dat wij ons scharen achter de principes van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, maar dat diegenen die hiervan de dupe zijn – de eigenaar van de gronden die door het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zijn finale bestemming niet kan realiseren – voor de volle 100 procent moeten worden vergoed.

In het weekend voor ik deze vraag heb ingediend, kwam de alarmkreet van een aantal steden die vreesden dat ze met onbetaalbare vergoedingen zouden worden opgezadeld om iedereen correct te vergoeden. Zij hebben daarom ook vanuit de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) een oproep aan u gericht om hierover samen te zitten.

Collega's, over de principes van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen lijkt me heel veel eensgezindheid over de verschillende partijgrenzen heen te zijn. De studie van Stec toont ook heel duidelijk aan dat niets doen, ook een zeer grote kostprijs met zich mee zou brengen. Alleszins, het realiseren van dit Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, collega's, heeft ook een kostenplaatje.

Minister, de vooropgestelde schrappingen van bouwpercelen treffen in eerste plaats de individuele eigenaars van deze percelen. Wij kunnen vanuit Vlaanderen dan ook geen beleid voeren op kap van deze eigenaars. Er moet dan ook voldoende budgettering tegenover staan. Hoe zal de Vlaamse Regering dit in de toekomst verwezenlijken?

De Stec-studie zou ook een tweede deel bevatten dat eind maart zou worden opgeleverd. Is de studie afgerond? Hebt u de resultaten reeds ter beschikking? Kunt u hierover reeds iets meer vertellen?

De voorzitter

Mevrouw Pira heeft het woord.

Ingrid Pira (Groen)

Voorzitter, minister, collega's, in haar advies van 18 maart 2018 over het ontwerp van Instrumentendecreet is de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed (SARO) scherp voor de financiële impact van het decreet. In het advies staat: “De budgettaire impact is niet gekend. De titel ‘budgettaire weerslag’ verwijst naar het gunstig advies van de Inspectie van Financiën en naar de algemene onkosten voor de Vlaamse administratie. De raden merken op dat dit advies dateert van 5 mei 2017. Dit impliceert dat tal van wijzigingen aan het Instrumentendecreet – zoals de belangrijke wijzigingen aan de planbaten-planschaderegeling – niet werden beoordeeld door de Inspectie van Financiën. Een bijkomend advies van de Inspectie van Financiën was hier aangewezen.”

Intussen wordt stilaan duidelijk dat lokale besturen die vandaag vooroplopen in het vrijwaren van open ruimte tegen bebouwing, in een moeilijke situatie terechtkomen nu uit het ontwerp van Instrumentendecreet blijkt dat de planschade fors omhoog zou gaan. Zo verschenen reeds dossiers uit Gent, Sint-Niklaas, Kortrijk en Roeselare, dossiers waarbij lopende procedures on hold worden gezet omdat men vreest dat het kostenplaatje te hoog zou kunnen oplopen.

Minister, hebt u een bijkomend advies van de Inspectie van Financiën gevraagd ?

Uit eerste berekeningen van het kenniscentrum Vlaamse Steden blijkt dat de gewijzigde planschaderegeling een behoorlijke meeruitgave voor de lokale besturen betekent. In reactie hierop hebt u in enkele kranten gezegd dat sommige planschadevergoedingen door Vlaanderen gedragen zullen worden.

Over welke gaat het? Waar staat het vermeld in het decreet en waar in de begroting is hiervoor in welk budget voorzien? Wat is de verdere timing van het Instrumentendecreet? Wanneer kan een definitieve beslissing worden verwacht?

De voorzitter

De heer Tobback heeft het woord.

Bruno Tobback (sp·a)

Voorzitter, ik heb mijn vraag weliswaar een dag later dan collega Ceyssens ingediend, maar naar aanleiding van hetzelfde evenement, namelijk de publicatie en het bekend worden van die studie van diverse steden over de kostprijs of potentiële kostprijs van de nieuwe planschaderegeling. Ik zal dus niet alle argumenten herhalen die collega Ceyssens heeft opgesomd, en de beschrijving.

We zijn het er inderdaad over eens dat, wanneer er een bestemmingswijziging is, er een correcte schadevergoeding moet worden uitbetaald. Dat is inderdaad hier ook wars van alle partijgrenzen gezegd. Alleen is er wat mij betreft – en ik heb daar al zeer vaak voor gewaarschuwd – toch een probleem indien het de gemeentebesturen zijn die daarvoor zullen moeten opdraaien, al was het maar omdat de te schrappen gronden ongelijk zijn verdeeld over de gemeenten, en dus ook de lasten ongelijk verdeeld zullen zijn. Ze zullen ook niet noodzakelijk liggen bij de gemeenten die voordelen hebben bij de te nemen maatregelen. We lezen in die studie dat voor een aantal steden en gemeenten de kosten zouden stijgen met een factor gaande van twee tot en met zes ten opzichte van het huidige beleid indien we die betonstop – of hoe men dat wil noemen, ik zal het voor het gemak zo noemen – echt willen doorvoeren. Ik denk dat dat op zich niemands bedoeling was en hoe dan ook het beleid zou ondergraven, want dat betekent dat het niet zal gebeuren. We kunnen elkaar van alles wijsmaken, maar we weten ook waar we dan zullen eindigen: dan zal het niet gebeuren. Dan zou er zelfs een omgekeerd effect kunnen zijn, waarbij men zo snel mogelijk een aantal vergunningen begint aan te vragen om er toch maar vanaf te zijn.

Minister, mijn vraag naar aanleiding van die studie was dus toch in de eerste plaats de volgende. Kloppen die berekeningen die zijn gemaakt door die centrumsteden? Of hebt u andere cijfers? Het is ondertussen meer dan een maand geleden, dus als u ze niet had, is er ondertussen tijd geweest om dat na te rekenen. Indien die cijfers kloppen, hoe zal de Vlaamse Regering volgens u dan tussenbeide moeten komen om die kosten voor de betrokken gemeenten te dekken of te compenseren, of ze minstens te milderen? Dat lijkt me hoe dan ook nodig.

Was het niet veel logischer geweest, in ieder geval verstandiger, om vooraf ter zake met al die gemeenten een duidelijk kostenplaatje te bespreken, in plaats van te wachten tot ze half uit paniek zelf een aantal berekeningen begonnen te maken en dan alarmkreten slaakten, die misschien ten onrechte zijn, maar in ieder geval voortkomen uit het feit dat ze zelf niet werden geïnformeerd? Het is niet zo dat het BRV en het Instrumentendecreet sinds gisteren in ontwerp zijn. De Vlaamse Regering is daar al zo lang mee bezig dat een correct kostenplaatje en enig overleg daarover met alle betrokken gemeenten, dat een correcte kostenverdeling ter zake, een zicht daarop, op zich een relatief kleine moeite had moeten zijn. Minister, ware het dus niet beter geweest om dat te doen, en kan men het niet beter nu toch alsnog doen?

De voorzitter

Mevrouw Peeters heeft het woord.

Lydia Peeters (Open Vld)

Voorzitter, ook ik had eigenlijk twee vragen ingediend, enerzijds omtrent het Instrumentendecreet, anderzijds over de maatschappelijke kosten-batenanalyse, over het rapport van Stec Groep, dat we een tijdje geleden mochten krijgen en waaromtrent ik ook op 20 februari nog een vraag om uitleg had ingediend.

Minister, op 20 februari zei u me in de commissie dat het rapport niet af was, dat het klaar zou zijn tegen eind februari. Op 20 februari was er ook nog sprake van een klankbordgroep. Intussen is het begin mei, dus ik neem aan dat die studie intussen wel definitief is opgeleverd en dat we daaromtrent straks wat meer info krijgen. Wat dat betreft, sluit mijn vraag dus volledig aan bij de vraag die collega Ceyssens al indiende.

Anderzijds hebben we natuurlijk ook het voorontwerp van Instrumentendecreet. Zoals andere collega’s al zeiden, zijn daar reeds heel wat kritische reacties op gekomen, kritische reacties van de SARO, van een aantal steden en gemeenten en ook van de VVSG zelf. Over dat voorontwerp heb ik ook zelf een vraag om uitleg in deze commissie mee mogen behandelen, op 27 februari. Toen hebt u gezegd dat u zeker nog heel wat kritische randbedenkingen zou meenemen, kritische randbedenkingen die ook aan bod kwamen tijdens het bouwoverleg dat de Vlaamse Regering toen recent had gehad, onder meer over het Instrumentendecreet, maar natuurlijk ook over andere items die de Vlaamse Regering aanbelangen. U hebt toen gezegd dat u zeker al die bedenkingen wou meenemen, dat u ook de misverstanden wou ophelderen, en dat het alleszins belangrijk was dat, wanneer alle adviezen waren ingewonnen, men daaromtrent opnieuw zou samenzitten en eventueel knopen zou doorhakken.

Nadien zijn er dan ook nog heel wat persartikels verschenen, meer bepaald midden april, waarbij het ging over een aantal andere experts. Ik verwijs onder andere naar de citaten van Guy Vloebergh, docent stedenbouw aan de Universiteit Antwerpen. Hij zei dat de heffingen in strijd zijn met het doel van de betonstop. Ook fiscaal expert Michel had heel wat kritiek op de heffingen die men wil heffen, vooral dan de heffingen die niet zozeer betrekking hebben op de bestemmingswijzigingen, maar wel op het ruimtelijk rendement. Ook wat dat betreft, hebben we dus toch een aantal vragen. Er zijn zeker ook opnieuw de bedenkingen die de SARO gaf. De SARO gaf aan dat er wat onduidelijkheid is omtrent de vermoede meerwaarde. Daarop zal een heffing moeten worden betaald, terwijl er helemaal geen duidelijkheid over is of die vermoede meerwaarde ook daadwerkelijk kan worden omgezet naar een realistische meerwaarde of effectieve bebouwingsmogelijkheden.

De VVSG pleit er op haar beurt – maar dat heeft collega Tobback ook al gezegd – al dan niet terecht voor dat bij de planbatenregelingen de opbrengsten die worden gegenereerd, ook naar de gemeenten zouden terugvloeien.

Nu, ik behoud mijn vragen zoals ik ze initieel heb ingediend.

Wat zijn de resultaten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse? Is de studie intussen opgeleverd? Wat is de impact van die maatschappelijke kosten-batenanalyse op het recente voorontwerp van Instrumentendecreet? Werd hiermee rekening gehouden? Wat is de impact op de beleidskaders van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen? Wordt ook hier rekening gehouden met de resultaten van de maatschappelijke kosten-batenanalyse? Wat leert de maatschappelijke kosten-batenanalyse ons over de verhoogde heffing op ruimtelijk rendement?

Een tweede aantal deelvragen gaat specifiek over het Instrumentendecreet en de heffing op het ruimtelijk rendement. Hoe staat u ten aanzien van de kritische uitspraken van de vertegenwoordigers van de bouw- en de vastgoedsector en de experts, zoals in het krantenartikel waarnaar ik heb verwezen? Zal de verhoogde planbatenheffing leiden tot een tekort aan betaalbare woningen? Bent u het ermee eens of niet dat bouwen duurder zal worden en de betonstop een woonstop dreigt te worden, zoals sommige mensen suggereren?

Is er inmiddels een nieuwbouwoverleg geweest, zoals u hebt aangekondigd in de commissievergadering van 27 februari? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Is de regeling in verband met de planbatenheffing aan herziening toe?

Hoe gaat u om met de kritiek die geuit werd door de SARO rond de planbatenheffing op de vermoede meerwaarde? Worden daaromtrent wijzigingen voorgesteld? Zo ja, welke?

Hoe gaat u om met het advies van de VVSG om de planbatenheffing integraal te laten terugvloeien naar de gemeenten of de lokale besturen?

De voorzitter

De heer Vandaele heeft het woord.

Wilfried Vandaele (N-VA)

Het Instrumentendecreet voert een aantal aanpassingen door aan bestaande instrumenten, zoals bijvoorbeeld de planbaten- en planschaderegeling en de aankoopplicht, en biedt tegelijk een reeks van nieuwe instrumenten. In het bijzonder denken we aan de verhandelbare ontwikkelingsrechten.

Zoals gezegd hebben de strategische adviesraden op 14 maart advies gegeven op het ontwerp van Instrumentendecreet. De adviesraden stellen vooral vragen bij de financiële impact ervan en wijzen erop dat een cijfermatige onderbouwing ontbreekt en er geen inzicht is in de eventuele verdelingseffecten. Bovendien waarschuwden de raden dat de hervorming van de planschaderegeling een meeruitgave betekent die niet kan worden opgevangen door eventuele meerontvangsten uit de gewijzigde planbatenregeling.

Op 21 maart bracht de VVSG op eigen initiatief advies uit op het voorontwerp van Instrumentendecreet. Ook volgens de VVSG is “het geheel van voorgestelde instrumenten een onvoldoende krachtig antwoord om (meer) orde te scheppen in de ruimtelijke ordening”. Bovendien vinden de centrumsteden dat de aanpassingen met betrekking tot de planschaderegeling, zoals voorzien in het ontwerp van Instrumentendecreet, “een onrechtvaardige en onbetaalbare regeling” is. Ook de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) maakte haar bezorgdheid over aan uw kabinet over het voorstel van planschaderegeling. Na de noodkreet van de Vlaamse centrumsteden was er op 28 maart overleg op uw kabinet over hun bezorgdheden over een verhoging van de planschaderegeling.

Hoe reageert u op het toch wel vrij kritische advies van de strategische adviesraden op het ontwerp van Instrumentendecreet, in het bijzonder wat betreft de financiële impact en de relatie met de uitvoering van het ruimtelijk beleid uit het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen?

Wat is het resultaat van het overleg met de Vlaamse centrumsteden over hun bezorgdheden over een verhoging van de planschaderegeling? Hebt u daar nog verdere afspraken over gemaakt?

Op welke manier zult u bij de verdere uitwerking van het BRV en het Instrumentendecreet rekening houden met de opmerkingen van de strategische adviesraden, de VVSG en de VRP?

De voorzitter

Minister Schauvliege heeft het woord.

Minister Joke Schauvliege

Er zijn twee soorten vragen. De eerste groep vragen gaat over het resultaat van de Stec-studie of de maatschappelijke kosten-batenanalyse die de Vlaamse Regering heeft gevraagd. Daarnaast zijn er een pak vragen over de betaalbaarheid van de planschade en over hoe het zit met de middelen van de lokale besturen.

Ik zal beginnen met de resultaten van de Stec-studie of de maatschappelijke kosten-batenanalyse. Die opdracht is gegeven door de Vlaamse Regering. De vraag, in 2016, was om een budgettaire en financiële impact op te maken van het transitietraject waarover de Vlaamse Regering in het witboek had beslist, dus om van 6 hectare ruimte-inname per dag naar nul hectare ruimtebeslag te gaan in 2040. Dat onderzoek is afgerond en ondertussen officieel opgeleverd en zal via een mededeling aan de Vlaamse Regering worden bekendgemaakt. Na deze mededeling is dat uiteraard volledig ter beschikking.

Het lijkt me van belang om het oorspronkelijke doel van de studie nog eens te duiden. Het is geen maatschappelijke kosten-batenanalyse van het volledige Beleidsplan Ruimte Vlaanderen: het gaat vooral over het transitietraject dat was uitgetekend voor 2040. De studie geeft dus inzicht op de budgettaire impact van BRV als geheel. Het onderzoek was bovendien al afgerond vóór de eerste principiële goedkeuring van het ontwerp van Instrumentendecreet. De potentiële kost van planschade is daarom eerst bepaald op basis van de criteria die van toepassing waren op het ogenblik van de opstart van de studie. Later zijn er uiteraard varianten toegevoegd die de planschadekosten ramen wanneer die 100 procent van de schade vergoedt op basis van de venale waarde. Dat werd dus meegenomen. Belangrijk is dat de studie wat betreft planschade varianten meeneemt waarin ofwel 80 procent ofwel 100 procent van de geleden schade wordt vergoed en dat dit wordt berekend ofwel op basis van de historische verwervingswaarde van een grond ofwel op basis van de venale waarde – de huidige marktwaarde – van een grond.

Ik geef u de belangrijkste conclusies van de studie.

Niet ingrijpen in het huidige beleid, het zogenaamde nulscenario, kost Vlaanderen 33 miljard euro in de periode 2017 tot 2040. Dat cijfer heeft enkel een zinvolle betekenis wanneer men het vergelijkt met een ander scenario en kan dus niet op zichzelf staan. In dit geval komen er maar liefst 203.000 woningen bij die nieuw ruimtebeslag creëren.

De onderzoekers geven daarnaast vier scenario’s die ze zelf omschrijven als de hoeken van het speelveld en waarbinnen men beleidsmatig een keuze kan maken. In die scenario’s maken ze een onderscheid tussen veel of weinig slecht gelegen juridisch aanbod neutraliseren, en de scenario’s onderscheiden, schrappen of ruilen als vormen van neutralisering.

De scenario’s verschillen qua oppervlakte en tempo waaraan dat gebeurt. Een eerste scenario waar 90 procent van het slecht gelegen juridisch aanbod, ongeveer 20.000 hectare, wordt geschrapt, resulteert in een relatieve winst van 12 miljard euro ten opzichte van het nulscenario, gerekend op een planschade ten belope van 80 procent van de verwervingswaarde. Dit bedraagt 5 miljard euro wanneer de planschade berekend wordt op 100 procent venale waarde. In dit scenario komen tegen 2040 dubbel zoveel van de bijkomende woningen in het bestaande ruimtebeslag terecht.

In scenario twee wordt slechts 10 procent van de slecht gelegen juridische gronden met een harde bestemming geschrapt. Dat resulteert nog altijd in een relatieve winst van 1,6 tot 1,7 miljard euro ten opzichte van het nulscenario.

In scenario drie levert het ruilen van 90 procent van het slecht gelegen juridisch aanbod een winst op van 9,3 miljard euro ten opzichte van het nulscenario en is een investering nodig van 7,7 miljard euro voor het opzetten en begeleiden van de ruiltransacties. Hiermee zijn de baten lager dan in het eerste schrapscenario.

Scenario vier gaat uit van het ruilen van 10 procent van het slecht gelegen juridisch aanbod met een harde bestemming. Ook dat resulteert in een winst van bijna een miljard euro ten opzichte van het nulscenario.

Geen van deze vier scenario’s is op zich het ideale traject om de doelstelling te bereiken. Een duidelijke conclusie van de studie is wel dat niets doen geen optie is. Het is nu aan het beleid om verder te bepalen met welke combinatie van de voorgaande scenario’s zal worden voortgewerkt.

De studie gaat uit van dezelfde uitgangspunten als de beleidskaders. Concreet gaat het dan voornamelijk over het transitietraject van 6 hectare ruimte-inname per dag naar 0 hectare per dag, het verhogen van het ruimtelijk rendement op goede locaties en het uitzonderlijk ruimtelijk uitbreiden op goede locaties. De beleidskaders en de studie zijn op het vlak van beleidsuitgangspunten dus gelijk.

De studie stelt ook vast dat als er meer woningen bijkomen op goede locaties in het bestaande ruimtebeslag, de baten op het vlak van gebiedsontwikkeling, infrastructuur, gebouwde leefomgeving en algemene welvaart stijgen. In scenario’s waarbij meer bijkomende woongelegenheden buiten het bestaande ruimtebeslag zouden worden gecreëerd, valt de kosten-batenverhouding slechter uit.

Ik vind het dus essentieel dat de Vlaamse Regering vasthoudt aan het voorgestelde beleid om het ruimtelijk rendement te verhogen en ruimtelijke uitbreidingen als uitzondering te beschouwen.

Het onderzoek toont ook aan dat het neutraliseren van slecht gelegen juridisch aanbod een essentiële beleidsmaatregel is om de doelstellingen van het BRV te halen. Neutraliseren kan op verschillende wijzen en in verschillende combinaties: door schrappingen door te voeren of door verhandelbare ontwikkelingsrechten te ruilen. De budgettaire impactstudie geeft echter aan dat verhandelbare ontwikkelingsrechten pas goed functioneren in regio’s met een zekere marktkrapte. In Vlaanderen betekent dit dat in een aantal regio’s eerst zal moeten worden geschrapt vooraleer men een goede markt kan doen ontstaan voor ruilen.

Aanvullend heeft de budgettaire impactstudie de planbatenregeling voor RUP’s die meer bouwlagen toelaten, niet doorgerekend. Dit bleek gezien de generieke scope van het onderzoek niet mogelijk.

Mijn kabinet en mijn administratie hebben de berekeningen vanuit de centrumsteden ontvangen. We hebben ook overleg gehad met iedereen die opmerkingen had geformuleerd, onder meer met de bouwsector en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Op dit moment zijn er echter nog een groot aantal factoren in de waardebepaling en de eigenaarsvergoeding voor planschade die nog moeten worden uitgeklaard. Mijn diensten hebben een werkgroep opgestart om samen met Vlaamse Landmaatschappij (VLM) en de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) te komen tot een methodiek.

Ik heb begrepen dat de centrumsteden ook bepaalde aannames hebben gedaan om tot deze berekeningen te komen. Ik vind het dan ook te voorbarig om een antwoord te formuleren op de vraag of deze berekeningen al dan niet kloppen. Pas wanneer daar definitieve beslissingen zijn, kan die impact helemaal worden berekend. Ik kom daar straks nog op terug. We houden in elk geval rekening met de bezorgdheden van de lokale besturen.

De potentiële eigenaarsvergoeding bij de bestemmingswijziging van een grond zal op basis van de eigenaarswaarde geval per geval moeten worden ingeschat. In bepaalde berekeningen wordt een perceel aan 100 procent van de waarde van bouwgrond of industriegrond gerekend. Dat zal natuurlijk niet altijd het geval zijn. Het Instrumentendecreet bepaalt immers dat dat een aantal objectieve factoren mee in rekening worden gebracht om de waarde van een grond te berekenen. Er is ook de manier waarop het perceel al dan niet aan een goed uitgeruste weg is aangesloten. Dat zal allemaal een effect hebben op de berekening van de waarde van een grond.

De objectieve factoren die de eigenaarswaarde van een perceel beïnvloeden, zijn de oppervlakte, de ligging, de bestemming van het gebied, de aanwezige constructies, de cultuurwaarde, het bestaan van pachten of erfdienstbaarheden, de verwervingswaarde, de technische bebouwbaarheid en de vraag of een perceel stedenbouwkundig voor bebouwing in aanmerking komt. Deze niet-limitatieve lijst bevat objectief vaststelbare factoren. De ligging aan een voldoende uitgeruste weg, de technische bebouwbaarheid of de mate waarin een perceel stedenbouwkundig voor bebouwing in aanmerking komt, zijn in deze lijst opgenomen.

Deze criteria spruiten voort uit de vroegere toepassingsvoorwaarden in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening met betrekking tot de planschadevergoeding. Voor de waardebepaling moet dus wel degelijk rekening worden gehouden met de minder goed gelegen percelen, bijvoorbeeld de percelen die niet aan een voldoende uitgeruste weg zijn gelegen. Zij zullen niet dezelfde eigenaarswaarde hebben als de percelen die wel goed zijn gelegen.

Een andere kanttekening bij de berekeningen door de centrumsteden is dat ze voor de berekening van de eigenaarswaarde onder het oude systeem voorzien in 0 euro vergoeding voor percelen die overeenkomstig de toegangscriteria voor de planschade niet voor een vergoeding in aanmerking komen, bijvoorbeeld omdat ze niet aan een voldoende uitgeruste weg zijn gelegen. Met de regelgeving in het Instrumentendecreet zullen de eigenaars van dergelijke percelen wel worden vergoed. Ze zullen weliswaar niet 100 procent van de bouwgrondwaarde krijgen, maar ze zullen toch een billijke vergoeding ontvangen.

De vraag naar compensatie en mildering is zeker een bekommernis waarover is nagedacht en waarvoor oplossingen worden aangereikt. De planbatenheffing en de lasten in het Omgevingsvergunningendecreet worden geoptimaliseerd. Zoals het eerste keer is goedgekeurd, voert het Instrumentendecreet een aantal aanpassingen door. De Vlaamse Regering bespreekt dit nog verder.

De planbatenheffing wordt uitgebreid naar bepaalde wijzigingen van stedenbouwkundige voorschriften zonder bestemmingswijziging. De algemene tarieven van de planbaten worden verhoogd. Een aanzienlijk gedeelte van de inkomsten uit de planbatenheffing zal naar de lokale initiatiefnemende overheden gaan. De inkomsten die uit een provinciale of gemeentelijke bestemmingswijziging komen, worden naar de betrokken provincie of gemeente doorgestort. De inkomsten die voortvloeien uit een herziening of opheffing van voorschriften in toepassing van deze codex worden doorgestort naar de betrokken gemeente. In bepaalde gevallen zijn er verplichte lasten voor verkavelingsvergunningen en groepswoningbouwprojecten in woonuitbreidingsgebieden. Bij afwijkingsmogelijkheden in het kader van zonevreemde basisrechten, zonevreemde functiewijzigingen en toepassingen van de afwerkingsregel worden verplicht financiële lasten opgelegd.

Het Instrumentendecreet wijzigt de berekening van de planschade. Dit heeft een financiële impact op de gemeenten. Ik erken de lokale besturen als volwaardige partners en ik begrijp ten volle dat ze hierover duidelijkheid willen. De VVSG maakt deel uit van de klankbordgroep. We hebben hierover met de VVSG apart overlegd. Natuurlijk maakt de VVSG ook deel uit van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening (SARO) en kan de VVSG op eigen initiatief een advies formuleren.

Ik heb zeker begrip voor de bezorgdheden van de lokale besturen, maar ik wil ook de doelstellingen van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen realiseren. De lokale besturen willen dat ook. Om de resterende open ruimte zo veel mogelijk te beschermen en om in een faire vergoeding voor de eigenaars te voorzien, moeten we keuzes maken. Ik denk dat heel wat lokale besturen er volledig van overtuigd zijn dat ze zelf een grote verantwoordelijkheid krijgen en dat ze zelf duidelijke stedenbouwkundige en planologische keuzes kunnen maken. Ze zijn bereid die keuzes te maken en er de consequenties van te dragen. Iedereen, ook de Vlaamse overheid, zal zijn of haar verantwoordelijkheid nemen. Ik kom hier straks nog op terug.

Er is een planschadevergoeding die de Vlaamse overheid kan dragen. De Vlaamse overheid is bereid een gedeelte van die planschade op zich te nemen. Het gaat dan om de eigenaarsvergoeding voor planschade bij de aanduiding van de watergevoelige openruimtegebieden en bij de herbestemming van woonreservegebieden. Het is belangrijk dat de Vlaamse overheid dit op zich wil nemen en dit niet langer ten laste van de lokale besturen komt.

De Vlaamse Regering heeft de wijzigingen aan het decreet bekrachtigd. Dit omvat de aanpak van de watergevoelige openruimtegebieden. Er wordt voorzien in een eigenaarsvergoeding voor de planschade. De Vlaamse Regering zal die beslissingen nemen en zal de planschade op zich nemen. De eventuele vergoeding die door de aanduiding van watergevoelig openruimtegebied verschuldigd zou zijn, wordt in principe betaald vanuit het Rubiconfonds. Dat was eerder ook al zo, maar toen moest een gemeente of een provincie het initiatief nemen en werd enkel 60 procent uitbetaald. Nu gaat het om 100 procent en zal de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid nemen.

Wat de herbestemming van bepaalde woonreservegebieden betreft, is het alleszins mijn intentie de planschade door het Vlaamse Gewest te laten vergoeden. De decretale teksten zijn in volle voorbereiding en liggen ter politieke bespreking op de tafel van de Vlaamse Regering. Zoals ik al heb laten weten naar aanleiding van de bevraging die we hebben georganiseerd, mag de neutralisering van woonreservegebieden voor de lokale besturen geen bijkomende financiële kost betekenen. Ik kan nog geen uitsluitsel geven over de concrete budgetten, want we moeten natuurlijk op politiek vlak nog knopen doorhakken. Er zijn natuurlijk ook mogelijkheden dit in de tijd te spreiden.

Aansluitend, wil ik ook ingaan op de vragen over de budgetten waarin is voorzien door de wijzigingen van het Instrumentendecreet. De eerste principiële goedkeuring van het Instrumentendecreet en de bijbehorende documenten staan heel uitvoering op de website van het Departement Omgeving. Het ontwerp van decreet, de memorie van toelichting en de nota over de weerslag op de personeelsbudgetten en op de lokale besturen staan allemaal online. Het Instrumentendecreet focust vooral op de harmonisatie van de procedure. De impact op het budget en op het personeel is natuurlijk vooral daarop gericht. De inschatting omvat dan ook de budgettaire impact op de algehele implementatie van de betrokken instrumenten en de overkoepelende aspecten. Het gaat om de noodzakelijke randvoorwaarden om een vlotte, degelijke toepassing van de instrumenten op elk bestuursniveau toe te laten.

Het Instrumentendecreet wijzigt de vergoedingsregeling voor planschade, maar duidt nog geen concrete gronden of gebieden aan. Hierdoor kan een dergelijke budgetraming op basis van dit ontwerp van decreet niet rechtstreeks worden opgemaakt. Bovendien moet nog een uitvoeringsbesluit worden uitgewerkt waarin verschillende aspecten moeten worden uitgewerkt, zoals de waardering en de wijze waarop de procedure verloopt.

De landcommissie zal een schatting van de waarde van de grond maken. Zo staat het in de eerste principieel goedgekeurde tekst. De inschatting van de effectieve kosten zal telkens moeten gebeuren op basis van de opmaak van een heel specifiek RUP. De landcommissie kan voor elk RUP een financiële raming opstellen. Dit is het zogenaamde schaderamingsrapport. Op die manier kan de Vlaamse Regering de betaalbaarheid van de vermoedelijke planschadevergoedingen inschatten en bepaalde maatregelen of budgetten en cours de route bijsturen. Hierdoor kunnen de budgettaire implicaties anders komen te liggen.

Voor de lokale besturen wordt de belangrijkste impact van het Instrumentendecreet verwacht van de toename van het aantal dossiers voor compenserende vergoedingen ten gevolge van de vereenvoudigde toegang en procedure. Het aantal dossiers zal ook toenemen ten gevolge van de omschakeling van een administratieve naar een gerechtelijke procedure en van de aanpassing van de toepassingsvoorwaarden. Natuurlijk zullen ook de convenanten tot stand komen voor gebiedsgerichte afwijkingen van functies en voor regionale projecten met overdracht van verhandelbare ontwikkelingsrechten.

In het kader van het uitvoeringsbesluit wordt de ondersteuning van het Vlaamse Gewest voor de lokale besturen uiteraard ook verder bekeken.

De studie van Stec heeft geen wijzigingen aangebracht in de inschatting van de budgettaire gevolgen. Er werd om die reden dus ook geen bijkomend advies gevraagd aan de Inspectie van Financiën.

Zoals u weet, zijn er een groot aantal beleidsmaatregelen nodig om het voorgestelde transitiepad van 6 hectare naar 0 hectare te halen. Dat zal verschillen naar omvang, het tijdstip waarop de maatregel genomen wordt, de instrumenten die daarvoor worden gebruikt en de middelen die wij als Vlaamse Regering zullen vrijmaken. Het klopt dat bepaalde maatregelen financiële en budgettaire gevolgen kunnen hebben. Hoe ambitieuzer het doel wordt gesteld, hoe meer middelen dat zal vragen.

Het gaat niet alleen om financiële middelen voor planschade, maar ook om middelen voor flankerend beleid, sensibilisering en subsidies. Gezien het beleidsdomeinoverschrijdende karakter van de ruimtelijke ordening moeten we nadenken over hoe we die middelen het best gaan opvangen.

De verwezenlijking van de ambities in het BRV wordt uiteraard ook goed opgevolgd. We zullen dat van vandaag tot 2040 doen. Het zal een werk van lange adem zijn, dat we gezamenlijk zullen moeten doen, gedragen door alle regeringen en coalities. En uiteraard zal dit een budgettaire impact hebben.

Collega’s, de korte conclusie van wat ik hier allemaal gebracht heb, is dat de duurste factuur zal komen als we niets doen. Dat lijkt mij geen optie. Wij hebben bijzonder veel aandacht voor de bezorgdheden van de lokale besturen. We zijn ook bereid om een groot pakket te onzen laste te nemen – de watergevoelige gebieden, de woonreservegebieden. En uiteraard zal er bij de berekening van de planschade gekeken worden naar een aantal criteria, die ook de waarde van de grond zullen bepalen.

De voorzitter

De heer Ceyssens heeft het woord.

Lode Ceyssens (CD&V)

Minister, bedankt voor uw heel uitgebreide antwoord en om ons al een inkijk te geven in de resultaten van het tweede deel van die Stec-studie. Ik begrijp dat we die binnenkort dan volledig ter beschikking zullen hebben, zodra die naar de regering geweest zijn.

Het mag duidelijk zijn, collega’s, dat er inderdaad, zoals we gezegd hebben, een serieus kostenplaatje naar Vlaanderen zal komen als we het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen effectief willen realiseren. En tot op heden heb ik toch begrepen dat iedereen daar onverkort achter blijft staan. Dat betekent ook dat wie in de volgende legislaturen ook de dienst zal uitmaken, zich mee zal moeten inschrijven in wat wij in deze legislatuur mee beslist hebben, om hier verder uitvoering aan te geven.

De opdracht voor de Stec-studie is gegeven in 2016, als ik het goed heb. Natuurlijk staan daar nog een paar scenario’s in die eigenlijk al uitgesloten zijn in het ontwerp van Instrumentendecreet. In het ontwerp lees ik immers dat er wordt uitgegaan van een principe van 100 procent vergoeding van de venale waarde. Hier zitten nog scenario’s in van 80 procent van de verwervingswaarde. Het mag duidelijk zijn, minister, dat wij met onze fractie onverkort achter ons standpunt blijven staan dat wij destijds hebben meegegeven: wij verwachten dat als Vlaanderen dit belangrijk vindt – en wij vinden dit allemaal belangrijk – we de kostprijs daarvan niet mogen doorschuiven naar de individuele burger. Daarmee lijkt het mij dat een aantal van die scenario’s op dit moment uitgesloten zijn.

Het is goed dat Vlaanderen al de watergevoelige en de woonreservegebieden naar zich toetrekt, want dan gaat het al over een bijzonder groot areaal. Daar zou inderdaad de angst kunnen ontstaan, zoals gesteld door een aantal collega’s, dat men zegt: ‘Als wij dat moeten vergoeden, dan houden wij onze handen daarvan af.’ En dan gebeurt er in de praktijk niets. Ik denk dus dat dat een heel belangrijke stap in de goede richting is. Voor het verder verdichten denk ik dat verhandelbare bouwrechten een heel belangrijk instrument zullen moeten zijn.

De voorzitter

Mevrouw Pira heeft het woord.

Ingrid Pira (Groen)

Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Wat mijn vragen betreft, heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag over de timing. Wanneer komt dat Instrumentendecreet er nu? Wij verwachtten het op de vrijdag voor de paasvakantie, maar het is er nog steeds niet. Ik heb uit uw uitleg begrepen dat het in volle voorbereiding is, maar dat er waarschijnlijk geen politieke eensgezindheid over is. Daar ligt natuurlijk de knoop.

Ik heb ook geen antwoord gekregen op mijn vraag, die eigenlijk uit het SARO-advies komt. Er is wel een advies gegeven door de Inspectie van Financiën, maar dat was op het moment dat de planschade-planbatenregeling nog niet in het ontwerp van decreet stond die er nu wel in staat. Gaat u een bijkomend advies van de Inspectie van Financiën vragen?

Ik wil het even hebben over de eigenaarsvergoeding en over rechtvaardigheid en billijkheid. Dat zijn de twee basisprincipes die in het Instrumentendecreet naar voren geschoven worden. Vanuit onze fractie vinden wij het alvast verantwoord om de planschade op te trekken van 80 naar 100 procent.

Dan zijn er twee andere zaken. Het gaat nu niet meer over de verwervingswaarde, maar over de marktwaarde. En het gaat ook over de 50 meterregeling, dus of de grond aan een uitgeruste weg ligt. Ik heb uit uw antwoord begrepen dat u daaraan aan het sleutelen bent – u mag mij tegenspreken als ik u verkeerd begrepen heb. Het ontwerp van decreet zoals het nu is, waarbij de 50 meterregeling geschrapt wordt, bent u weer in vraag aan het stellen. Nogmaals: verbeter mij als het niet juist is. Over die marktwaarde in plaats van verwervingswaarde zegt u niets. Ik ga er dus van uit dat u blijft bij het optrekken van 80 naar 100 procent.

Het gaat eigenlijk over twee zaken die de planschaderegeling veel duurder maken: het schrappen van de 50 meterregeling en het gebruiken van de marktwaarde als basis, in plaats van de verwerving. Vindt u de bepaling van de planschaderegeling op basis van een marktwaarde rechtvaardig en billijk?

U hebt gezegd dat veel van de planschaderegelingen, als het over woonreservegebieden gaat, door Vlaanderen gedragen zullen worden. Ik denk dat dat voor veel gemeenten een geruststelling is. U hebt zelf gezegd dat veel gemeenten vragende partij zijn om daaraan mee te werken en om open ruimte te vrijwaren en te beschermen, maar moeten zij de procedures die nu lopen, ‘on hold’ zetten totdat heel de regeling rond is en zij met zekerheid weten dat Vlaanderen betaalt en de gemeenten er niet voor moeten opdraaien? Wat gaat u doen met de situatie waarin u de gemeenten zet als u zegt dat Vlaanderen het voor zijn rekening gaat nemen? Grimbergen bijvoorbeeld heeft vorige week 42 hectare open ruimte herbestemd. Had die gemeente dan beter gewacht totdat heel de procedure geregeld is, het Instrumentendecreet, zodat zij er niet voor moeten opdraaien?

De voorzitter

De heer Tobback heeft het woord.

Bruno Tobback (sp·a)

Minister, het was een lang en op verschillende punten verhelderend antwoord, waarvoor dank. Het was blijkbaar niet verhelderend genoeg voor collega Ceyssens, want ik heb uit de toelichting over de studie vooral begrepen dat er aan het schrappen van die gebieden niet zozeer een kostenplaatje hangt, maar dat er blijkbaar vooral een grote maatschappelijke opbrengst is, die zelfs berekend is. Ik denk dus dat we misschien eens moeten stoppen met het eeuwige negatieve verhaal daarover, dat als je niet moet bouwen, het niet goed is. Ik heb begrepen dat we – in het zuinigere scenario, maar dat is voor collega Ceyssens een probleem – 12 miljard euro maatschappelijke winst kunnen boeken. En dat is dan toch wel geld dat niet uit de zakken van de Vlaamse belastingbetaler moet komen. We kunnen 12 miljard euro verdienen aan het schrappen van die gebieden.

Er zal natuurlijk altijd iemand een deel van die kosten moeten dragen en we zijn het er over eens dat die kost moet worden vergoed, maar zelfs als we de kosten vergoeden, verdienen we er als samenleving nog altijd aan, collega Ceyssens. Ik stel voor dat we een keer proberen om op een positieve manier, niet altijd vanuit het oogpunt van de speculant met zijn stuk grond maar vanuit het oogpunt van de samenleving in het algemeen die we hier toch vertegenwoordigen, debatteren over ruimtelijke ordening. Het zou voor sommige collega's misschien een verhelderend moment kunnen zijn. Hoe noemt men dat in uw wereld, collega Ceyssens, een epifanie zeker? Misschien moet u het eens proberen.

Ik heb begrepen dat het zal opbrengen als we dit doen en dat, hoe drastischer we dit doen, hoe meer het zal opbrengen. Ik heb niet begrepen waarom we dan nog altijd aan het wachten zijn, eerlijk gezegd, want dat is mij niet zo duidelijk geworden uit uw antwoord, minister. Ik neem aan dat het bedrag niet stijgt naarmate we meer treuzelen, integendeel zelfs. Ik zou dan toch graag weten waarom het zolang duurt.

Minister, u spreekt heel de tijd over “het Instrumentendecreet bepaalt”, maar het Instrumentendecreet bepaalt nog niets want het bestaat niet, bij mijn weten, tenminste niet op de manier waarop u het toelicht. We hebben zelfs nog geen begin van een definitieve tekst gezien. Ik denk dat dat – de wijzigingen die u wilt voorleggen, u weet heel goed wat ik bedoel – ook de oproep is van een heleboel van de gemeentebesturen. Zij worden ook verondersteld om intussen beleidsmaatregelen te nemen. Collega Pira heeft naar de gemeente Grimbergen verwezen. De gemeenten worden ook verondersteld begrotingen op te maken, na de gemeenteraadsverkiezingen zelfs meerjarenbegrotingen. Het zou hun ongetwijfeld de nodige hulp bieden indien de Vlaamse Regering duidelijk kon maken wat de parameters en verplichtingen zijn waarbinnen zij die begrotingen kunnen opmaken en waarmee ze rekening moeten houden. U hebt het over bepaalde woonreservegebieden. Ik weet niet wat u daarmee bedoelt en ik neem aan dat de meeste gemeentebesturen dat vandaag ook niet weten. Op deze manier kunnen zij zeer moeilijk vooruitkijken.

Ik weet niet of het aan de dash ligt – ik dacht dat in de Federale Regering de dash eruit was –, maar misschien is het in Vlaanderen eerder een probleem van de schwung die er niet in geraakt. Ik denk dat het stilaan tijd wordt om het getreuzel rond dit decreet en deze regels – waar we het eigenlijk nogal over eens zijn – te beëindigen en met dit decreet te komen zodat duidelijkheid kan worden geboden aan de eigenaars van de gronden, aan de gemeentebesturen en aan alle andere betrokkenen.

Ik wil misschien toch nog een kleine nuance maken. Minister, collega Ceyssens en anderen, wanneer we het hebben over de reële waarde vergoeden, dan hebben we het niet over speculatieve waarde. Grond die ook volgens de huidige regels niet zou kunnen worden bebouwd, moeten we niet betalen als bouwgrond. We zijn niet de speculanten aan het uitbetalen voor een gokje dat ze hebben gewaagd. We zijn mensen de reële waarde van wat ze hebben, aan het vergoeden, niet de potentiële, eventuele, exorbitante, bizarre gokwaarde die ze zouden denken en hopen ooit eens te kunnen waarmaken. Ik neem aan dat we de Vlaamse belastingbetaler niet op die kosten zullen jagen. Ik zou daar graag enige duidelijkheid over hebben.

De voorzitter

Mevrouw Peeters heeft het woord.

Lydia Peeters (Open Vld)

Minister, ik dank u voor u uitgebreid antwoord.

Eerst wil ik toch zeggen dat onze fractie altijd heeft gehamerd op die 100 procent venale waarde. Ik ben blij dat vandaag heel wat collega's, die vorig jaar – herinner u de Boskaart in maart 2017– het er niet mee eens waren, mee zijn op de flow en zeggen dat het goed is dat in het ontwerp van Instrumentendecreet die 100 procent venale waarde is opgenomen. Ieders eigendomsrecht moet worden gerespecteerd. Als vandaag de dag grond, of die nu gelegen is in woongebied, in industriegebied of in recreatiegebied, wordt gedevalueerd of onbebouwbaar wordt, dan heeft die persoon recht op 100 procent schadevergoeding.

Ik vind het een beetje vreemd dat collega Pira opnieuw begint over die 50 meterregel. In het verleden bestond die regel voor de planschaderegeling, maar als we praten over een 100 procent vergoedingsregeling, dan moet dat ook gaan over het volledige gebied. Ik denk dat de minister al terecht heeft gezegd dat het gebied in zijn objectiviteit wordt geraamd en gewaardeerd. Iedereen weet natuurlijk dat hoe verder een grond ligt van een openbare weg of ergens waar geen nutsvoorzieningen zijn, de venale waarde van de grond lager is dan wanneer die wel aan een uitgeruste weg ligt. Voor alle duidelijkheid, wij zijn zeker geen vragende partij om die 50 meterregel opnieuw in te voeren. Integendeel, ik blijf erop hameren dat er een 100 procent schadevergoedingsregeling moet komen aan de venale waarde, de objectieve waarde van die grond.

Ik heb begrepen dat de objectieve waarde zal worden gewaardeerd door de landcommissie. Hoe zal dit specifiek in al zijn facetten verlopen? Ik denk dat we dit zullen vernemen bij de bespreking van het ontwerp van Instrumentendecreet.

Wat ik ook heel positief vind, is dat u dat de planschaderegeling voor alle watergevoelige openruimtegebieden en voor die reservegebieden, volledig ten laste komt van de Vlaamse overheid en dat de lokale besturen daar niet voor moeten opdraaien. Dat is een zeer goede zaak die al heel wat geruststelling met zich meebrengt.

Er is een ander aspect dat ik een beetje vreemd vind, en dan gaat het weer over de planbaten of de heffing op het ruimtelijk rendement. Minister, u hebt gezegd dat er in de maatschappelijke kostenbatenanalyse of in het rapport van Stec geen rekening is gehouden met de nieuwe regeling rond planbaten. In het verleden waren er alleen planbaten wanneer er een bestemmingswijziging was, nu is er in het voorontwerp van Instrumentendecreet ook voorzien in een planbatenheffing wanneer er een ruimtelijk uitvoeringsplan komt dat hoger laat bouwen, dat dieper laat bouwen of dat eigenlijk zorgt voor inbreidingsprojecten. Onze fractie blijft het daar moeilijk mee hebben.

Ik vind het dan ook vreemd dat er in de Stec-studie helemaal geen rekening mee werd gehouden. Minister, u zegt dat de opdracht een generieke scope was voor de planbatenheffing. Als we weten dat de eerste versie van die Stec-studie, waartoe opdracht is gegeven in 2016, in november 2017 op tafel lag, dan denk ik dat bijsturing alsnog mogelijk was, zeker als we weten dat het voorontwerp van Instrumentendecreet dateert van januari 2018. Minister, ik zou toch willen aandringen of men niet kan vragen wat de meerwaarde is van die planbatenheffing op het ruimtelijk rendement, specifiek voor waar men bij RUP’s die planbatenheffing wil invoeren, los van de bestemmingswijziging.

Ik blijf ook een beetje op mijn honger zitten met die regeling rond de vermoedelijke meerwaarde die onmiddellijk moet worden betaald bij de vervreemding van die kavels. Op dat ogenblik is er nog geen zekerheid over de effectieve realiseerbaarheid.

Tegelijkertijd blijf ik ook een beetje op mijn honger zitten over de kritiek van de SARO en andere vastgoedsectoren die heel duidelijk zeggen dat, wanneer men een planbatenheffing op ruimtelijk rendement gaat doorvoeren – wanneer men dus een belasting gaat invoeren op een ruimtelijk uitvoeringsplan dat bepaalt dat men dieper of hoger mag bouwen of aan inbreiding mag doen –, dat impliceert dat er een hogere prijs zal worden gevraagd voor die woningen die binnen dat ruimtelijke uitvoeringsplan worden gebouwd. Die prijs wordt natuurlijk finaal altijd doorgerekend aan de kandidaat-kopers. Het kan dus een verhoging van de prijs met zich meebrengen voor de individuele burger die straks in het inbreidingsgebied een woning wenst te kopen.

De voorzitter

De heer Vandaele heeft het woord.

Wilfried Vandaele (N-VA)

Minister, voorzitter, collega's, we weten wat Stec zegt: niets doen, kost het meest. Ik denk dat dat ook klopt. Een kanttekening daarbij is dat het voor een deel virtueel is en gespreid op de lange termijn, terwijl als we vandaag maatregelen nemen, we boter bij de vis moeten hebben en klinkende munt moeten hebben om dat te doen. Daar ligt volgens mij toch een discrepantie tussen de Stec-studie en het grotere kader, wat zeker verdedigbaar is, van ‘als we niets doen, kost het ons meer’. Als we wel iets doen, moeten we wel klinkende munt bij de hand hebben.

Dan komen we natuurlijk tot de vraag waar we die middelen halen. Wat dat betreft, sluit ik me eigenlijk aan bij collega Peeters. We hebben altijd gezegd dat er een correcte, billijke vergoeding nodig is voor wie zijn of haar eigendom in waarde ziet verminderen door een beslissing van de overheid. Dat is de fameuze planschade. We hebben altijd gepleit voor een correcte, billijke vergoeding, maar we hebben ook altijd gezegd dat dat moet worden gekoppeld aan correcte planbaten. Wie door een beslissing van diezelfde overheid zijn of haar eigendom in waarde ziet toenemen, die moet volgens ons bereid zijn om een deel van die extra inkomsten die daaruit worden gehaald, in een potje te steken om de mensen te vergoeden die minder fortuinlijk zijn geweest door een beslissing van de overheid. Wat dat betreft, zitten wij op een andere golflengte dan die waar collega Peeters op zit. Zij is altijd maar pleitbezorger voor de vergoeding van 100 procent van de venale waarde, maar als het dan gaat over de andere kant van de medaille, over de planbaten, dan zegt ze dat men daarvan moet afblijven. Daar heb ik het een beetje moeilijk mee. Ik vind dat in het algemeen belang die twee zo dicht mogelijk bij elkaar moeten komen. Mevrouw Peeters, we weten dat dat nooit een-op-een kan zijn, maar voor het verhogen van die planbaten moet er toch ook iets mogelijk zijn, zonder dat we daarvoor op de kast klimmen.

Minister, u hebt een aantal elementen opgesomd, ook over die waardebepaling. Dat is inderdaad wel nuttig. We kunnen immers wel zeggen dat het voor 100 procent van de venale waarde moet en daar allemaal voor zijn, maar de vraag is dan wat dat dan in de praktijk is. Hoe gaat men dat dan berekenen? U hebt ter zake een aantal elementen aangebracht die in elk geval wat mij betreft zeer belangrijk zijn, en de nodige nuances aanbrengen. Het is ook goed dat er verschillende instrumenten zijn, dat het niet alleen over planschade gaat, maar dat ook andere instrumenten voorhanden zijn. Alleen vraag ik me het volgende af, en dat is dan mijn persoonlijke bedenking. Indien men inderdaad werkt met 100 procent van de venale waarde, hoe groot zal dan nog de behoefte bij de betrokkenen zijn om die andere instrumenten te kiezen? Waarom zou je kiezen voor verhandelbare ontwikkelingsrechten als je er met de 100 procent venale waarde meteen vanaf bent? Je hebt dan cash binnen en je doet er later mee wat je wil. Dat is veel eenvoudiger dan kiezen voor die andere instrumenten, bijvoorbeeld voor die verhandelbare ontwikkelingsrechten. Ik vrees dus een beetje dat de animo voor die alternatieve instrumenten kleiner wordt naarmate die planschade cash in het handje hoger wordt.

Dat er een sturend beleid nodig is op het gebied van ruimtelijke ordening om dat bijkomend ruimtebeslag terug te dringen, daar zijn we het allemaal over eens, voor het vrijwaren van landbouw, natuur, bos en ook gezien het klimaatverhaal. Alleen moeten we die redenering dan ook doortrekken in alle aspecten van ons beleid. Daar moeten we over waken. Ik noem twee voorbeelden. Ik kijk dan ook in eigen boezem, bij wijze van spreken. Wij zullen natuurlijk ook nog altijd afwijkingsregels voor zonevreemde constructies goedkeuren. We gaan mee in een aantal dingen richting verpaarding, verduining. We zouden ter zake veeleer moeten verstrengen dan versoepelen. Als we die grote opties nemen in het BRV en dat ruimtebeslag willen verminderen, dan moeten we ervoor oppassen toch geen nieuwe deuren open te zetten.

Minister, een heel recente deur die ik ter zake zie opengaan, maar we hebben misschien nog wel de tijd om daar eens naar te kijken, is de volgende. De Vlaamse Regering gaat een vrijstelling qua onroerende voorheffing gedurende een aantal jaren toekennen bij sloop. Ik denk dat dat in een aantal situaties inderdaad een zeer goede maatregel is, maar als ik dat echt tegen het licht houd, dan zie ik ook wel een paar gevaren. Misschien komt men tot evoluties die net tegen de filosofie van ons BRV ingaan. Ik denk dat dat zeer goed moet worden bekeken en dat er hoe dan ook ook op korte termijn een aantal acties moeten zijn om te vermijden wat vandaag nog steeds het geval is, namelijk dat gemeenten nog altijd worden beloond als ze meer open ruimte aansnijden voor wonen en industrie. Een gemeente die wil schrappen, die wordt gestraft: hogere planschade, geen fiscaal voordeel, geen voordeel in het Gemeentefonds, de inkomsten uit de planbaten die nog niet volledig naar de gemeente gaan als die een RUP opmaakt.

Ook wat dat betreft, moeten we dus toch op korte termijn die knik maken, zodat die lokale besturen ook zien dat, als ze hun visie veranderen, als ze een ander beleid voeren, ze daar ook voor worden beloond in plaats van bestraft.

De voorzitter

Minister Schauvliege heeft het woord.

Minister Joke Schauvliege

Een aantal leden zitten natuurlijk op hete kolen, terecht. Ze vragen waar dat BRV nu blijft, de tweede goedkeuring van het voorontwerp van Instrumentendecreet, het kader voor de woonreservegebieden, voor de woonuitbreidingsgebieden. Wat mij betreft, mag het er morgen zijn. Ik denk dat alles op de tafel ligt.

Mijnheer Tobback, ik praat niet over ‘dash’, maar misschien moet ik over wasverzachter praten. Misschien is er nog wat wasverzachter nodig om sommigen ervan te overtuigen deze belangrijke stap te zetten, om die plannen goed te keuren. Sommigen hebben ook gezegd dat, hoe langer je wacht, hoe duurder het wordt. Dat klopt ook wel. Hoe meer dagen we verliezen voor de uitvoering van alles wat op de tafel ligt, hoe slechter dat is. Ik hoop dus inderdaad dat we daar samen zo snel mogelijk door kunnen geraken.

Mijnheer Tobback, de regering heeft het voorontwerp van Instrumentendecreet een eerste keer goedgekeurd. Die teksten zijn er, en ook alle achtergronddocumenten. Als ik praat over het voorontwerp van Instrumentendecreet, dan gaat het over de tekst zoals die voor een eerste keer is goedgekeurd door de regering. Het klopt natuurlijk dat die na advies nu voor een tweede keer moet worden goedgekeurd. Het is ook logisch dat je ook grondig de adviezen bekijkt die je ontvangt. Ik heb het daarnet over wasverzachter gehad. Dat was zeker niet negatief bedoeld. De sfeer is constructief, en ik heb het gevoel dat alle partijen in de Vlaamse Regering absoluut die stappen vooruit willen zetten.

Mevrouw Pira, wat de Inspectie van Financiën betreft, ik heb, denk ik, heel duidelijk op uw vraag geantwoord: ik ga dat niet doen. Ik heb ook uitgelegd waarom. Ik ben ook niet van plan om in het voorstel zoals dat voor mij op tafel ligt, te sleutelen aan die 50 meter. Ik heb wel willen aangeven dat men bij de waardebepaling van een grond uiteraard rekening zal houden met hoe die is gelegen. Ik kan me voorstellen dat de eerste meters bouwgrond die grenzen aan een goed uitgeruste weg, hoger zullen worden gewaardeerd door de landcommissie dan deze die ver weg zijn gelegen en niet goed ontsloten zijn. Het lijkt me logisch dat je ter zake een afweging hebt. Dat zijn allemaal parameters die mee in rekening zullen moeten worden gebracht.

Uiteraard moet het een rechtvaardige regeling zijn. Ik denk dat iedereen dat ook aanvoelt. Het is mijn overtuiging dat we binnen de meerderheid bij de eerste goedkeuring van het voorontwerp van Instrumentendecreet een mooie balans hebben gevonden tussen het optrekken van de planschade tot 100 procent van de venale waarde, waar ook de meerderheid achter staat, en het ook optrekken van de planbaten.

Mevrouw Peeters, ik weet dat men vreest dat dit alles veel duurder zal maken. Het gaat ook om 50 procent. Dat wil zeggen dat men nog altijd 50 procent winst maakt. Het is dus niet zo dat de gemaakte winst helemaal wordt afgeroomd en dat het op die manier onbetaalbaar wordt. Maar nogmaals, ik denk dat we een heel goed overleg hebben gehad. Dat was ook afgesproken op het bouwoverleg. Dat heeft ook een vervolg gehad en we hebben goed kunnen uitleggen hoe alles in elkaar zit. Ik denk dat we daar ook heel wat vrees hebben kunnen wegnemen.

Mijnheer Vandaele, ik ben heel blij dat u ook bereid bent om met open vizier de criteria van het Gemeentefonds en het Stedenfonds te bekijken. Dat is ook het verhaal dat ik overal breng. Laten we daar eerlijk over zijn: ik denk dat we realistisch moeten zijn, dat dat iets is dat niet meer in deze legislatuur op tafel komt. Het staat ook niet in het regeerakkoord, maar ik ben ervan overtuigd dat, als we het BRV op het terrein uitgevoerd willen krijgen, een volgende regering in het Gemeentefonds en het Stedenfonds de open ruimte zal moeten waarderen en daar ook een vergoeding tegenover zal moeten stellen. Nu is het immers inderdaad zo dat gemeenten eigenlijk allemaal een eigen kmo-zone en allemaal zo veel mogelijk bebouwing moeten hebben als ze wat financiële zuurstof willen hebben. Daar moeten we iets aan doen. Inderdaad, het vrijwaren van open ruimte moet eigenlijk worden vergoed in dat Gemeentefonds, om de gemeenten ter zake ook zuurstof te geven, en de mogelijkheid om op die manier de juiste keuzes te maken. Uiteraard kunnen ook andere financiële instrumenten ter zake van belang zijn.

Dus, nog even geduld voor de definitieve stappen die we in dit dossier zetten.

Ik heb daarnet gezegd dat de sfeer constructief is, maar dit zijn grondige hervormingen. Het is logisch dat we daar in de meerderheid grondig door gaan. Dat zijn we op dit moment aan het doen. We werken daaraan verder en ik heb het gevoel dat iedereen daarin zijn verantwoordelijkheid wil nemen en echte stappen wil zetten om de open ruimte te vrijwaren en het Instrumentendecreet, het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, de woonreservegebieden, en eigenlijk het pakket dat op tafel ligt, verder goed te keuren.

Lode Ceyssens (CD&V)

Mijnheer Tobback, ik ben het met u eens dat we het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen misschien zelfs nog wat positiever moeten voorstellen. Uiteindelijk is het een positief verhaal, doordat wat het oplevert groter is dan de kostprijs.

De vraag is natuurlijk hoe groot we die kostprijs maken. Ik word dan wel een beetje kregelig als u elke keer opnieuw met dat verhaal van die speculanten komt. Ik kan u een waslijst hardwerkende Vlamingen brengen die, zodra ze opnieuw enige financiële ademruimte hadden na het oprichten van een eigen woning, geïnvesteerd hebben in een bouwgrond voor de volgende generatie. Wat is de venale waarde van een pand? De venale waarde is de normale verkoopwaarde van een onroerend goed waarbij een normale mededinging was van het aantal kandidaat-kopers. Dus, van dat perceeltje grond dat niet aan een ontsloten weg ligt, zal de venale waarde een pak lager liggen dan de venale waarde van een perceel grond aan de weg. Voor de mensen die daar destijds in hebben geïnvesteerd, en die vandaag moeten zeggen: ‘Zoon- of dochterlief, we hebben daar destijds voor gespaard, we hebben daarin geïnvesteerd, maar helaas, Vlaanderen beslist iets anders’, moeten we de middelen hebben om voor zoon- of dochterlief dan een andere mogelijkheid aan te bieden. Dat lijkt me de venale waarde heel duidelijk te zijn.

Tot slot, collega’s Pira en Tobback, het is natuurlijk plezant om vanop de zijlijn wat met steentjes te gooien naar het debat en te zeggen dat het allemaal niet snel genoeg vooruit gaat. Wat we in deze legislatuur aan het doen zijn, is een historische hervorming, een hervorming waarvoor een hele grote gedragenheid is en het is de plicht van de coalitiepartners om dat op een grondige manier te doen. Dat kost dus ook tijd. Ik vind het een beetje tegendraads, mevrouw Pira, om enerzijds te zeggen dat de minister bijkomend advies moet vragen en anderzijds te zeggen dat het niet snel genoeg gaat. Het is het ene of het andere.

Mijnheer Tobback, bij het begin van de vorige legislatuur, toen u mee in de coalitie zat, heb ik gehoord over het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Daarna is het oorverdovend stil geworden.

Ingrid Pira (Groen)

Ik heb het daarnet eens gegoogeld en het is inderdaad twee jaar geleden dat u de betonstop hebt afgekondigd. Dat was eind mei. U was heel ambitieus, dat bent u nog altijd trouwens. Het ging over het beschermen van de open ruimte, van de landschappen. Minister-president Bourgeois had het zelfs over het halen van de klimaatdoelstellingen, waarin hij groot gelijk had.

Maar dan, dat hebben we allemaal meegemaakt, komt er een geweldige druk van buitenaf, en hier in de commissie wordt die vooral verwoord door de mensen van Open Vld. We zien dat het debat verschuift van open ruimte naar de hoogte van de planschadevergoeding. Hier zitten we nu op: de hoogte van de planschadevergoeding. Daar stropt het duidelijk op. Minister, ik wijs u erop dat de strategische adviesraden allemaal zeggen dat het een onbetaalbare regeling is en dat het een regeling is die ertoe leidt dat de doelstelling van het vrijwaren van open ruimte onderuit wordt gehaald. Ik heb geen elementen in uw antwoord gehoord die mij wat dat betreft gerust stellen.

Mijnheer Ceyssens, ik vind het helemaal niet leuk om vanaf de zijlijn toe te kijken. Ik zou veel liever zelf met open ruimte bezig zijn in plaats van te moeten toekijken. Ik herinner er u ook aan dat zowel de heer Tobback als ik, dus zowel sp.a als Groen, twee jaar geleden onze volle steun aan de ambitie hebben verleend. Maar we zien nu gewoon dat het stropt. Minister, u had het daarnet over dat er misschien nog wat wasverzachter moet worden toegevoegd, maar ik denk dat er eerder een ander programma zal moeten worden opgezet, want ik twijfel er stilaan zeer sterk aan of u die hoge ambitie van het vrijwaren van de open ruimte die er in Vlaanderen nog is, kan realiseren met deze coalitie.

Bruno Tobback (sp·a)

Daarop aansluitend, het is natuurlijk pas een decreet als het niet alleen, hopelijk, finaal ooit eens zal worden goedgekeurd aan de regeringstafel, maar als het in het parlement wordt goedgekeurd. Daar zijn we nog lang niet, want het ligt zelfs nog niet in het parlement. Vandaar mijn oproep om daar toch een beetje sneller in vooruit te gaan, al was het maar om collega Ceyssens zijn grote woorden waar te maken dat u eindelijk iets doet. Op dat vlak hebt u immers nog niets gedaan. U hebt al veel plannen gemaakt, maar ik heb de concrete realisaties ervan nog altijd niet gezien. De realiteit op het terrein is dat er vandaag nog altijd, of het nu via principiële akkoorden of anders is, zotte dingen worden gedaan op gronden waarop dat beter niet zou gebeuren en dat u er nog altijd niet in bent geslaagd om dat tegen te houden. In ieder geval ben ik zeer blij om te horen dat in de regering de samenwerking in een opperbeste sfeer verloopt. Ik bedenk dan dat ik er liever echt niet bij zou willen zijn als het eens een slechte sfeer is, want geweldig goed schijnt het nu toch ook niet te gaan, als ik het tempo zie waarin het gebeurt.

Mijnheer Ceyssens, we moeten eens ophouden met die non-discussie. We hebben hier al allemaal gezegd dat we het allemaal eens zijn over een correcte vergoeding. Maar als u een correcte vergoeding wilt, moet u daar ook correct over discussiëren. Indien de hardwerkende Vlaming – ik ken er zo ook veel – wat dan ook heeft aangekocht om door te geven, is er nergens enige regeling waarbij de Vlaamse Regering of de samenleving de waarde van iemands beleggingen ten eeuwigen tijde garandeert. Wie een pakket aandelen van Fortis heeft aangekocht om aan zijn kinderen door te geven, zoals nogal wat mensen hebben gedaan, dan is het ook niet de Vlaamse belastingbetaler die instaat voor de waarde ervan op het moment dat die worden doorgegeven aan de kinderen. Er is geen enkele reden waarom grondspeculatie – want een belegging is hoe dan ook speculatief – wel zou moeten worden gedekt door de overheid, en al helemaal niet als dat moet gebeuren met het geld van de overgrote meerderheid van de hardwerkende Vlamingen die niet belegd heeft.

Ik merk dat u zeer nerveus wordt, mijnheer Ceyssens. Ik ben niet bereid om speculaties te betalen uit de zak van al die andere hardwerkende Vlamingen die niet de middelen hebben om grond te kopen voor hun kinderen of voor wie dan ook. Dat soort uitbetalingen, daar ben ik het inderdaad niet mee eens. Of men nu met grond speculeert, met aandelen of met oldtimers, het is nooit de samenleving die moet garanderen dat men daar geld mee verdient. En zeker niet het deel van de samenleving dat ook hard werkt, maar geen grond kan kopen, dat vandaag in heel wat gemeenten in Vlaanderen zelfs geen appartement kan huren. Als u die mensen hun belastinggeld wilt uitgeven om er enkele schadeloos te stellen voor een belegging van dertig jaar geleden, dan ben ik het daar inderdaad niet mee eens.

Lydia Peeters (Open Vld)

De heer Tobback blaast warm en koud tegelijk. Enerzijds wil hij wel 100 procent schadevergoeding, maar anderzijds meent hij toch dat iedereen ten volle uit is op speculaties. Dat is absoluut niet het geval. We staan allemaal achter de principes van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Dat wil zeggen dat we minder open ruimte gaan aansnijden. Mevrouw Pira, dat geldt specifiek ook voor u. Maar dat betekent tegelijkertijd ook dat daar waar de goedgelegen plekken zijn, we het ruimtelijk rendement moeten verhogen. Daar moeten we dichter kunnen bouwen, daar moeten we hoger kunnen bouwen, daar moeten we inbreidingsprojecten en dergelijke kunnen neerzetten, willen we voorkomen dat straks alles onbetaalbaar is.

Ik ben blij dat iedereen het erover eens is dat we voor planschade naar een 100 procentregeling moeten gaan, 100 procent venale waarde, los van de 50 meterregel. Dat is sowieso heel belangrijk. Wat de planbaten betreft, is iedereen het erover eens dat wanneer er een bestemmingswijziging komt, dat wanneer men een bepaald gebied omvormt van een kwetsbaar gebied naar een woon- of industriegebied, voor planbaten moet worden betaald. Daar heb ik als dusdanig ook geen enkel probleem mee.

Waar ik wel een probleem mee heb, vanwege de tegenstrijdigheid met het BRV, is dat er voor planbaten zou moeten worden betaald wanneer men het ruimtelijk rendement gaat verhogen. Wanneer men dieper mag bouwen, wanneer men hoger mag bouwen, wanneer men een inbreidingsproject mag uitvoeren, dankzij een nieuw op te maken ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), en men daar 50 procent planbatenheffing op moet betalen, dan betekent dat dat degene die straks in zo’n appartement in een verdichtingsproject of op een hogere verdieping wil gaan wonen, zal moeten betalen.

Daarom maak ik opnieuw het grootste voorbehoud bij die planbatenheffing bij RUP’s die de bouwdiepte of de bouwhoogte veranderen. Ik blijf daarop hameren. Ik denk dat dat de prijs van woningen voor burgers in de toekomst zal doen stijgen, en dan heb ik het nog helemaal niet gehad over de sociale woningbouw, dat zou ons vandaag te ver leiden. Ik wil nogmaals benadrukken dat we daar zeer voorzichtig mee moeten omgaan.

De voorzitter

De heer Vandaele heeft het woord.

Wilfried Vandaele (N-VA)

Om iets te doen zijn middelen nodig, en in dit geval zullen het veel middelen zijn. Wat ons betreft, moet de belastingbetaler daar zo weinig mogelijk voor opdraaien. Wie extra mogelijkheden krijgt, of dat nu is via een bestemmingswijziging, via een RUP of via wat dan ook, mevrouw Peeters, moet volgens ons een extra bijdrage leveren. Dat is rechtvaardig en correct.

Die waardenbepaling is moeilijk, minister. U hebt daarnet een aantal kanttekeningen gemaakt die ik zeer waardevol vind, maar dan moeten we inderdaad een echt goed mechanisme vinden om dat te doen. Want ook mensen die lokaal actief zijn, hebben wel eens een slechte ervaring met aankopen omdat daar soms wel eens de weg van de minste weerstand wordt gezocht. Men durft soms wel eens wat hoger te bieden om snel door te kunnen gaan. U moet daar dus echt een mechanisme voor hebben zoals dat comité, maar dat moet dan wel goed worden onderbouwd zodat er correcte vergoedingen worden betaald.

U zegt dat het Stedenfonds en Gemeentefonds die methodiek onder de loep nemen en aanpassen. Wij zijn het daarmee eens maar dat moet ook gebeuren voor wat de fiscaliteit betreft bijvoorbeeld de onroerende voorheffing. We moeten dat allemaal koppelen aan die filosofie, aan die visie op het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Zo niet, zullen we er niet geraken.

De voorzitter

De vragen om uitleg zijn afgehandeld.



  Nieuwsflash
 
Versoepelingen boetesysteem Mestdecreet Lees meer
 
 
Stikstofdecreet en de omgevingsvergunningen Lees meer
 
 
Overstroming van 5 - 22 november 2023 erkend als ramp: indienen vanaf 19/4/2024Lees meer
 
 
Gefractioneerde bemesting in aardappelen Lees meer
 
 
‘Na 10 jaar eindelijk doorbraak voor toelating kunstmestvervangersLees meer
 
 
Steeds minder antibiotica verstrekt via gemedicineerde voeders Lees meer
 
 
Groen licht voor proefstalregeling en meer rechtszekerheid voor ammoniak reducerende techniekenLees meer
 
 
Tweede prognose van de landbouweconomische rekeningen van 2023 Lees meer
 
 
PFAS in het Vlaamse drinkwater Lees meer
 
 
Landbouwconjunctuur licht verbeterd ondanks natte weersomstandigheden Lees meer
 
 
Uiterste indieningsdatum en belangrijke data voor de verzamelaanvraag 2024 Lees meer
 
 
Brede weersverzekering 2024: aanvragen voor 30/4Lees meer
 
 
Infosessies stikstofdecreet Vlaamse overheid Lees meer
 
 
Na de natte winter: eerst de spade, dan de bewerking! Lees meer
 
 
Kunstmest uitsparen Lees meer
 
 
ILVO bouwt hoogtechnologische Feed Pilot Lees meer
 
 
Drones en AI in de strijd tegen aardappelziekteLees meer
 
 
Optimalisatie spuittechniek: tips voor duurzamer gebruik Lees meer
 
 
Plantgoedsubsidie? Dien je facturen vóór 30 april inLees meer