Bevat een maaimeststof een vlinderbloemige component, dan betekent dit een aanvoer van N door de biologische stikstofbinding (Rhizobium bacterie in symbiose met de vlinderbloemige) zonder aanvoer van P.
Maaimeststof aanwenden die van elders afkomstig is, kan interessanter zijn dan het aanvoeren van stalmest. Beiden zijn traag werkende bemestingsvormen maar bij toepassing van maaimeststof wordt per eenheid P doorgaans meer N aangevoerd, wat van tel is in het kader van de verstrengde aanvoernormen voor P. Ook is de fractie ammoniakale N kleiner ingeval van maaimeststof, wat het risico op N-verlies door vervluchtiging bij toepassing verlaagt.
Uit proeven die werden uitgevoerd in 2015 en 2016 door ILVO en Inagro werd vastgesteld dat de directe stikstofwerking van een éénmalige gift maaimeststof eerder beperkt is. Maaimeststof kan daarom, net als stalmest, eerder beschouwd worden als een bodemverbeteraar. Bij tekorten aan bepaalde voedingselementen in de bodem kan het gebruik van een maaimeststof wel van betekenis zijn voor de opbrengst. Door de geringe stikstofwerking is het risico op een te hoge minerale stikstofrest door toepassing van maaimeststof eerder laag. Bij dosering van maaimeststoffen dient in eerste instantie gelet te worden op het droge stofgehalte, waar de nutriënteninhoud aan gerelateerd is.
In dit artikel worden de resultaten voorgesteld van het onderzoeksjaar 2016. Het projectrapport komt dit najaar uit. In het project werd ook de toepassing van maaimeststof in de beschutte groenteteelt onderzocht in samenwerking met PCG en werd samengewerkt met de vakgroep bodembeheer van UGent voor het onderzoek van de bodemconditie.