De voorzitter
De heer Bekaert heeft het woord.
Simon Bekaert (Vooruit)
Mijn tussenkomst gaat over de bescherming van het drinkwater in West-Vlaanderen.
Minister, in december gaf u De Watergroep een uitzondering om tot tien keer meer triazolen, dat zijn resten van verschillende schimmelbestrijders, in drinkwater toe te laten. Het gaat om drinkwater geproduceerd in West-Vlaamse winningscentra De Blankaart, Dikkebus, Zillebeke en De Gavers, voor zo’n 636.000 personen. De Watergroep diende wel binnen drie maanden de bron van de vervuiling in kaart te brengen en maatregelen om het drinkwater te beschermen voor te stellen.
Tijdens de plenaire vergadering van 2 april 2025 wees u vooral het bedrijf IFF Ieper aan als bron van de vervuiling, een bedrijf dat inderdaad zeer hoge concentraties triazolen loost in de Ieperlee. Het gaat hier over een puntverontreiniging. Wat u vergat te vertellen, is dat het rapport ook wijst op de rol van pesticidegebruik in de landbouw.
Pesticiden gebruikt door de landbouw rondom de waterwingebieden blijken ook een belangrijke oorzaak van de vervuiling te zijn. Er werd een algemene aanwezigheid van triazool in de waterlopen in alle onttrekkingsgebieden gemeten tussen 0,05 en 0,1 microgram per liter. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze meting gebeurde in februari en maart, net wanneer er weinig pesticiden gebruikt worden. Metingen in de lente zouden wellicht hogere waarden tonen.
Het rapport wijst vooral naar één pesticide als voornaamste boosdoener: difenoconazool. Volgens berekeningen zou dat goed zijn voor meer dan de helft van de triazolenvervuiling. De Watergroep beveelt de minister in haar rapport dan ook aan om het gebruik van deze actieve stof te verbieden in het onttrekkingsgebied, ter bescherming van het drinkwater.
De stof is sowieso al omstreden, want ze staat op de Europese lijst van kandidaten voor vervanging, omdat de stof hormoonverstorend en mogelijk kankerverwekkend is. Een heel aantal triazoolfungiciden werden al verboden door de Europese Unie. Bovendien kaarten artsen aan dat het gebruik van triazolen in landbouw bijdraagt tot resistentieontwikkeling van humane schimmelpathogenen. Het zou enkel gebruikt mogen worden indien er geen alternatief voorhanden is.
In een reactie stelt u dat er een gericht gebruiksverbod wordt overwogen in de betrokken onttrekkingsgebieden, maar pas als er duidelijkheid is over alternatieven. Een vergelijkende evaluatie zou nog niet gebeurd zijn. De betrokken diensten zouden de opdracht gekregen hebben om een onderzoek te voeren naar mogelijke alternatieven.
In het kader van dit verhaal heb ik de volgende vragen.
Hoe verklaart u dat er nog geen studie beschikbaar is voor de alternatieven, hoewel de stof difenoconazool een kandidaat is voor vervanging?
Wanneer verwacht u resultaten van de studie die de diensten zullen uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor deze stof?
Zult u de federale ministers van Landbouw en Gezondheid, gedeeld bevoegd voor pesticidevergunningen, aansporen om onderzoek te laten voeren naar mogelijke alternatieven en andere kandidaten ter vervanging van deze stof?
Wanneer zult u samenzitten met uw collega’s, zijnde de bevoegde Waalse en Franse ministers? Zult u hun ook vragen om maatregelen te nemen naar deze stof en andere triazoolhoudende pesticiden om die te verminderen in gebieden die een sterke impact hebben op de West-Vlaamse waterwinning?
Wordt er in de drinkwaterwingebieden voldoende ingezet op praktijken van gewasbescherming, waarbij pesticiden enkel als laatste middel dienen ingezet te worden – en dit om het gebruik te minimaliseren? Op welke manier wordt dat gecontroleerd?
Ik had dan nog één vraag, maar ik ben waarschijnlijk over mijn tijd, of niet? (Opmerkingen)
Ik dacht dat de triazolen eerst waren? (Opmerkingen)
Ik heb er twee. (Opmerkingen, Gelach)
Het gaat alle twee over water, maar het is niet helemaal hetzelfde.
De voorzitter
Ze zijn niet gekoppeld, maar deze is wel gekoppeld aan een vraag van mevrouw Schauvliege en een vraag van de heer Pieters.
Simon Bekaert (Vooruit)
Dan had ik nog één deelvraag op het einde. Hoe zult u ervoor zorgen – toch ook wel belangrijk – dat de extra kosten die De Watergroep moet maken, onder meer door de verhoogde monitoring, verhaald worden op de vervuilers en niet terechtkomen bij de huishoudens?
De voorzitter
We zijn een beetje verward omdat u andere vragen stelt dan de ingediende.
Simon Bekaert (Vooruit)
Ah, ik ben mis. (Opmerkingen van Mieke Schauvliege. Gelach)
Ze hebben dat in mijn map gestoken. Ik vond het al raar. (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
En mevrouw Schauvliege onderbreekt mij niet.
Mieke Schauvliege (Groen)
Die vraag is wel veel beter. (Gelach)
Simon Bekaert (Vooruit)
Nee, ik vind mijn vraag begrijpelijker.
Minister Jo Brouns
De vraag van mevrouw Schauvliege is steviger.
De voorzitter
Mijnheer Bekaert, ik neem aan dat u uw initiële vraag aanhoudt. De schriftelijke versie, neem ik aan.
Simon Bekaert (Vooruit)
Ik houd mijn vraag aan. Maar ik heb nu een andere vraag voorlezen. Weet u wat? Ik zal wachten op het antwoord van de minister, want hij zal mijn vraag wel gehad hebben. (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
En ik zal dan wel repliceren.
De voorzitter
We zullen dan mevrouw Schauvliege het woord geven.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mieke Schauvliege (Groen)
Minister, ik zal eventjes herhalen. In december van vorig jaar gaf u De Watergroep een uitzondering om tot tien keer meer 1,2,4-triazool, resten van verscheidene schimmelbestrijders, in drinkwater toe te laten. Het gaat om drinkwater geproduceerd in de West-Vlaamse waterwinningscentra De Blankaart, Dikkebus, Zillebeke en De Gavers, voor zo’n 636.000 personen. De Watergroep diende wel binnen de drie maanden de bron van de vervuiling in kaart te brengen en maatregelen om het drinkwater te beschermen voor te stellen, en dat heeft ze ook gedaan.
Tijdens de plenaire vergadering van 2 april wees u het bedrijf IFF Ieper aan als bron van de vervuiling, een bedrijf dat inderdaad heel hoge concentraties1,2,4-triazool loost in de Ieperlee. Het gaat wel over puntverontreinigingen. Wat u wel vergat te zeggen, is dat in dat rapport ook stond dat er wel degelijk metingen waren van pesticidegebruik in de landbouw.
Pesticiden gebruikt door de landbouw rondom de waterwingebieden blijken ook een belangrijke bron van vervuiling te zijn. Er werd een algemene aanwezigheid van 1,2,4-triazool in de waterlopen in alle onttrekkingsgebieden gemeten, tussen 0,05 en 0,1 microgram per liter. Daarbij moet opgemerkt worden dat deze metingen gebeurden in februari en maart. Dat is wel opmerkelijk. Op dat moment worden er minder pesticiden gebruikt. Met andere woorden: wat er is gemeten, is wellicht een onderschatting van wat er effectief in die waterwingebieden op momenten van gebruik zal worden vastgesteld.
Het rapport wijst vooral naar één specifieke pesticide, namelijk het product difenoconazool. Volgens berekeningen zou dit goed zijn voor meer dan de helft van de triazoolvervuiling. Minister, De Watergroep heeft in haar rapport dan ook voorgesteld om het gebruik van deze actieve stof te verbieden in het onttrekkingsgebied, ter bescherming van het drinkwater.
Die stof is sowieso al omstreden, want ze staat op de Europese lijst van kandidaten voor vervanging omdat ze hormoonverstorend en mogelijk kankerverwekkend is. Een heel aantal triazoolfungiciden werden al verboden door de Europese Unie. Bovendien kaarten artsen aan dat het gebruik van triazolen in de landbouw bijdraagt tot resistentieontwikkeling van humane schimmelpathogenen. Dit zou enkel gebruikt mogen worden indien er geen enkel alternatief voorhanden is.
In een reactie op dat bericht zei u dat er een gericht gebruiksverbod in de betrokken onttrekkingsgebieden overwogen werd, maar pas als er duidelijkheid over alternatieven zou zijn. Een vergelijkende evaluatie van dit pesticide zou nog niet gebeurd zijn. De betrokken diensten zouden de opdracht hebben gekregen om een onderzoek naar mogelijke alternatieven te voeren.
Minister, dit brengt mij tot de volgende vragen.
Hoe verklaart u dat er nog geen studie beschikbaar is voor alternatieven voor deze stof, hoewel de stof een kandidaat voor vervanging is?
Wanneer verwacht u resultaten van de studie die de diensten zullen uitvoeren naar mogelijke alternatieven? Welke diensten zullen die studie uitvoeren?
Zult u de federale ministers van Landbouw en Volksgezondheid, die gedeeld bevoegd zijn voor pesticidevergunningen, aansporen om onderzoek te laten doen naar mogelijke alternatieven en eventueel andere kandidaten voor vervanging?
Wanneer zult u samenzitten met de bevoegde Waalse en Franse ministers? Zult u hun vragen om ook maatregelen te nemen om het gebruik van difenoconazool en andere triazoolhoudende pesticiden te verminderen in gebieden die een sterke impact hebben op de West-Vlaamse waterwinning?
Wordt er in deze drinkwaterwingebieden voldoende ingezet op praktijken van geïntegreerde gewasbescherming, waarbij pesticiden enkel als laatste middel ingezet dienen te worden om pesticidegebruik te minimaliseren? Op welke manier wordt dat gecontroleerd?
Hoe zult u ervoor zorgen dat de extra kosten die De Watergroep moet maken, onder meer door de verhoogde monitoring, verhaald worden op vervuilers en niet terechtkomen bij de huishoudens?
De voorzitter
De heer Pieters heeft het woord.
Andy Pieters (N-VA)
Ik zal mijn vraag samenvatten zodat het kan vooruitgaan. De beide collega’s hebben het al gekaderd. Naast de bron die de minister in de plenaire vergadering al aanwees als bron van vervuiling, is het zo dat De Watergroep in haar rapport ook wijst op andere bronnen. VRT NWS heeft bijvoorbeeld ook gemeld dat De Watergroep aan u, minister, heeft voorgesteld om het gebruik van de schimmelbestrijder difenoconazool te verbieden in de vier West-Vlaamse waterwinningsgebieden omdat die een belangrijke bron zijn. De drinkwatermaatschappij vraagt daarom een verbod op het gebruik van dit middel met aandacht voor de alternatieven. In de pers lees ik dat u het verbod niet uitsloot maar er eerst zeker van wilde zijn dat er veilige en werkbare alternatieven bestaan. Intussen zouden er extra controles worden uitgevoerd en nieuwe maatregelen om het water beter te beschermen. Daarom heb ik volgende vragen.
Kunt u bevestigen dat De Watergroep dit verbod heeft voorgesteld, wanneer ze dat deed en welke stappen misschien ondernomen zijn?
Kunt u bevestigen dat u een gebruiksbeperking overweegt en zo ja, wat is de stand van zaken?
Een bekommernis die verschillende collega’s geuit hebben, is dat u tijdens de plenaire vergadering van 25 juni 2025 twijfel liet bestaan over de gemaakte afspraken over het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik. Daarom heb ik ook daarover twee vragen, met name de volgende. Handhaaft u het engagement uit dat plan om het strategisch plan ter bescherming van drinkwater op te maken met concrete acties per onttrekkingsgebied op basis van een risicobeoordeling? Wat is de status hiervan?
Handhaaft u ook het engagement om een verbod in te voeren op het gebruik van moeilijk verwijderbare stoffen zoals PFAS, met oog voor de beschikbaarheid van alternatieven, zo spoedig mogelijk en uiterlijk tegen 1 januari 2026? Wat is de stand van zaken hiervan?
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Het rapport van De Watergroep waarnaar jullie verwijzen, is niet nieuw. Dit rapport werd op 20 maart ingediend door De Watergroep en werd reeds uitgebreid besproken in de plenaire vergadering van 2 april.
Ik heb toen toegelicht dat er een belangrijke bron werd gevonden op de Ieperlee, in het bedrijfsafvalwater. Ik heb ook toegelicht dat we dit breed blijven aanpakken, op drie fronten: zowel naar de betrokken bedrijven, de landbouwers in de omgeving, als de collega’s in Frankrijk en Wallonië. Ik herhaal dat het op drie fronten wordt bekeken.
Laat me duidelijk zijn: er is op geen enkel moment een risico geweest voor de volksgezondheid. Ons kraanwater is veilig. Maar dat betekent niet dat we achterover mogen leunen. Mijn doel is helder: de tijdelijke norm van 1 microgram per liter opnieuw verlagen.
Van bij de start werd reeds duidelijk dat deze problematiek complex is en dat naast gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met triazool-1,2,4 als afbraakmetaboliet in de landbouw, ook andere bronnen in beschouwing dienden te worden genomen in het bronnenonderzoek. In het verder onderzoek dat momenteel loopt, zetten we daar dan ook op in. Zo werden bijvoorbeeld de verschillende relevante lozingspunten bemonsterd. Het eindrapport verwacht ik in het najaar.
Wat uw vragen over de kosten betreft: een automatisch mechanisme om de kosten voor bijkomende monitoring en zuivering in het kader van de drinkwaterproductie te verhalen op derden, is er niet. Uiteraard gelden hier wel de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, waardoor iemand die schade lijdt, zich in principe ook kan verhalen op de vervuiler. Ik merk wel dat er heel wat beweegt op Europees niveau maar ook op Belgisch niveau met betrekking tot de invoering van systemen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
Ik wil de ogen open houden en inzetten op opportuniteiten op dit vlak. Ik wil echter wel benadrukken dat de belangrijkste pijler waarop we moeten inzetten het nemen van bronbeschermingsmaatregelen moet zijn.
Zowel in het Vlaamse regeerakkoord als in het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik is volgende afspraak gemaakt – ik herhaal ze nog even: “We maken een strategisch plan inzake de bescherming van het drinkwater op, met concrete acties per onttrekkingsgebied op basis van een risicobeoordeling, overeenkomstig de bepalingen van het drinkwaterbesluit. Onder andere een verbod op moeilijk verwijderbare stoffen maakt hier deel van uit. We onderzoeken hoe we dit het beste doen, waarbij we oog hebben voor de beschikbaarheid van alternatieven.” Het blijft mijn intentie om deze actie tijdig uit te voeren. Dat wil zeggen tegen begin volgend jaar.
Daaraan gekoppeld verwijs ik naar het ontwerpbesluit dat gisteren op mijn initiatief voor een tweede keer werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering, en het mogelijk maakt om gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van actieve winningszones voor oppervlaktewater.
Ook De Watergroep doet een concrete aanbeveling ter zake, waarnaar verwezen wordt. Die aanbeveling luidt letterlijk: “Onderzoek of er voor alle ziekten en gewassen waarop difenoconazole gebruikt mag worden een alternatief product beschikbaar is en verbiedt het gebruik van de actieve stof difenoconazole in de betrokken onttrekkingsgebieden indien er alternatieven beschikbaar zijn voor de te behandelen ziekte en teelt. Deze maatregel wordt gekoppeld aan de invoering van een verplichte digitale registratie.”
Het besluit waar ik zojuist naar verwees, regelt reeds de registratieverplichting. Het alternatieve onderzoek is ook nog volop aan de gang. Een eerste verkennende analyse werd inmiddels uitgevoerd door onze diensten. Ze definieert een aantal kritische gebruiken waarvoor er weinig of geen alternatieven zijn en adviseert om bij het instellen van mogelijke gebruiksbeperkingen zo gedifferentieerd mogelijk te werk te gaan, bijvoorbeeld specifiek naar bepaalde teelten of bepaalde locaties. Dat verdere diepteonderzoek loopt. Mijn diensten doen dat samen met De Watergroep en haar bronnen- en maatregelenonderzoek. Als uit dat onderzoek blijkt dat bepaalde teelten werkbare alternatieven hebben, dan zal ik vanzelfsprekend ook gerichte gebruiksbeperkingen overwegen voor difenoconazool in de betrokken onttrekkingsgebieden.
Voor een aanpassing in de toelating dient er dus voor producten op basis van stoffen die als kandidaat voor vervanging door de Europese Commissie zijn aangeduid, een specifiek evaluatietraject te worden doorlopen om af te toetsen of er geen minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn. Dat wordt dan de ‘vergelijkende beoordeling’ genoemd.
De beoordelingsrichtlijnen bepalen dat deze vergelijkende beoordeling niet mag leiden tot het intrekken van toelatingen van producten die een toelating hebben in een kleine teelt of als de intrekking tot gevolg zou hebben dat er een verhoogd risico is op het ontstaan van resistentie bij de overgebleven producten.
Landbouwers dienen bij het uitvoeren van gewasbescherming op hun bedrijf het zogenaamde IPM-kader te volgen. IPM staat voor Integrated Pest Management en komt er in eenvoudige woorden op neer dat men voor de gewasbescherming in de teelten niet enkel en alleen mag terugvallen op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het is dus een aanpak die gebaseerd is op een aantal opeenvolgende stapstenen. In eerste instantie zijn dat preventie- en hygiënemaatregelen. De tweede stap is de monitoring van het gewas. De derde stap is het bepalen van schadedrempels waarbij ingrijpen verantwoord is, de inzet van biologische, mechanische en/of fysische bestrijdingstechnieken als alternatief voor chemische gewasbeschermingsmiddelen.
De laatste eventuele stapsteen is de inzet van gewasbeschermingsmiddelen volgens een verantwoorde, gerichte keuze en volgens de principes van goede agrarische praktijk. Hierbij zijn maatregelen om het optreden van resistentievorming te voorkomen eveneens heel belangrijk.
De laatste stapsteen in het IPM-verhaal is dan de registratie van de omstandigheden waaronder gewasbescherming werd uitgevoerd. Landbouwers moeten in dit kader trouwens ook aansluiten bij een onafhankelijk controle-organisme. Daarbij wordt hun bedrijf minstens driejaarlijks onderworpen aan een audit om na te gaan of de betrokken landbouwer de gewasbescherming aanpakt overeenkomstig de IPM-principes. De landbouwsector is als enige gebruiker van professionele gewasbeschermingsmiddelen onderworpen aan dergelijke gedetailleerde controle en handhaving.
Wat betreft de grensoverschrijdende samenwerking, werken we op twee sporen. Enerzijds heb ik de Internationale Scheldecommissie aangeschreven met de vraag om die problematiek binnen hun werking op de agenda te zetten. Een eerste overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Anderzijds werd ook de problematiek geagendeerd op de werkgroep Water van de Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS) West-Vlaanderen-Flandre-Duinkerke.
De voorzitter
De heer Bekaert heeft het woord.
Simon Bekaert (Vooruit)
We hebben inderdaad wel nood aan een eerlijke en objectieve analyse van de problematiek. We mogen niet zomaar één bedrijf uit Ieper aanduiden, als blijkt dat er nog meerdere andere bedrijven betrokken zijn bij de vervuiling en als ook het gebruik van bepaalde pesticiden in de landbouw en de omgeving mee aan de grondslag liggen. Daar moeten we dus inderdaad een grondig onderzoek naar en ook communicatie rond voeren. Het gaat er niet om zondebokken te vinden, maar wel oplossingen. U hebt er ook naar verwezen: u sluit het niet uit om toch een plaatselijk verbod op het gebruik van bepaalde vervuilende pesticiden-schimmelbestrijders te gaan invoeren dicht bij de kwetsbare waterwinningsgebieden.
Ten slotte er is inderdaad toch wat meer nood aan een verduidelijking omtrent het ‘de vervuiler betaalt’-principe. Er kan wel verwezen worden naar de burgerlijke aansprakelijkheid, maar we moeten toch ook structureel zorgen dat de belastingbetaler niet dubbel opdraait voor die toch wel structurele vervuiling.
De voorzitter
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mieke Schauvliege (Groen)
Minister, ik vind het redelijk cynisch dat u als minister van Omgeving enkel verwijst naar het burgerlijkeaansprakelijkheidsprincipe. U bent ervoor bevoegd om ervoor te zorgen dat de vervuiler effectief betaalt. Het is uw opdracht om daar beleid rond te voeren. Ik vind het een beetje cynisch dat u daar gewoon naar de algemene wetgeving verwijst.
Ik hoor u verwijzen naar het Drinkwaterbesluit dat gisteren voor de tweede keer is goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Ik heb dat Drinkwaterbesluit zoals het voorlag bekeken, en daar staat bitter weinig in: de vijfmeterzone en een registratieverplichting zoals u daarnet hebt aangegeven. Maar ik lees nauwelijks iets over het echt verbieden van schadelijke stoffen. Het zou kunnen, als er een alternatief is.
Mijn vraag is nu: we hebben het rapport van De Watergroep, waarvan u zegt dat het hier besproken is, maar dat eigenlijk alleen maar besproken is op het moment dat u gecommuniceerd hebt over een puntlozing. We hebben dat rapport grondig doorgenomen, en daarin wordt heel duidelijk aangegeven dat de metingen die zijn vastgesteld, dateren van het voorjaar. Men verwacht dat de resultaten van de 1,2,4-triazool veel hoger zullen zijn op het moment dat die stoffen effectief worden gebruikt in de landbouw. Dat is waarschijnlijk een onderschatting.
Waarom voert u niet onmiddellijk een verbod op die stof in? Dat zou toch de eerste stap zijn in het haalbaar maken van de drinkwaterfactuur. Bij dezen wil ik van u horen waarom u dat niet onmiddellijk doet.
Dit besluit geldt voor twee jaar. Ik hoor heel veel aarzelende stapjes richting alternatieven, maar u maakt mij niet wijs dat u binnen de twee jaar een alternatievenonderzoek rond hebt. Over twee jaar zitten we dus opnieuw met hetzelfde probleem als u nu niet handelt.
De voorzitter
De heer Pieters heeft het woord.
Andy Pieters (N-VA)
Ik denk dat het een goed en genuanceerd antwoord was, maar natuurlijk veel genuanceerder dan in de plenaire vergadering enkele maanden geleden. Ik denk dat het belangrijk is dat u nu voldoende nuance brengt, want destijds was iedereen behoorlijk geschokt dat er zomaar naar één bedrijf werd verwezen zonder het ruimere verhaal te kaderen. Dat hebt u vandaag wel gedaan, dus dat is positief.
Ik denk dat de beslissing die gisteren genomen is door de regering, een goede zaak is, maar natuurlijk onvoldoende om het gehele probleem structureel aan te pakken. Ik ben blij dat u bevestigt dat u de engagementen uit het actieplan respecteert, ook wat betreft de timings. Ik denk dat we, zeker wat betreft teelten en locaties, gebiedsgericht zullen moeten ingrijpen.
Maar als het gaat over besluitvorming en overleg met Europa, heb ik nog een andere vraag. Wijst u daar ook op het belang van zo snel mogelijk de erkenningsprocedure van nieuwe stoffen te doorlopen? Wat ik hoor van bedrijven die werken met alternatieven of daaraan werken, is dat dat proces bijzonder omslachtig is en veel tijd in beslag neemt. Zult u daar op Europees niveau op aandringen, zodat dat proces snel genoeg kan gaan? Ik denk dat, als dat versneld kan worden, we ook veel sneller naar uitfasering kunnen gaan.
De voorzitter
De heer De Roo heeft het woord.
Stijn De Roo (cd&v)
Minister, ik denk inderdaad dat u in uw antwoord zeer evenwichtig was over de verschillende sporen waarop wordt ingezet.
Ik had ook nog een bijkomende vraag, die aansluit bij wat collega Pieters vroeg, namelijk over de zoektocht naar alternatieven. Die is volop bezig, en verschillende bedrijven zijn aan het werk om alternatieven te ontwikkelen voor die PFAS-houdende pesticiden. Eigenlijk zie je dat er voor gewasbescherming niet meer wordt ingezet op PFAS, maar dat er nieuwe technieken worden verkend. Toch loopt het telkens vast op Europees niveau. Dossiers blijven daar soms twee tot drie jaar liggen voordat ze behandeld worden, gewoon omdat er veel aanvragen zijn en de capaciteit om die alternatieven te onderzoeken beperkt is.
Minister, mijn vraag is of u, in samenspraak met andere bevoegde ministers binnen Europa, een gemeenschappelijk signaal kunt geven om die erkenning van gewasbeschermingsmiddelen sneller te laten verlopen en om vooral de wachttijd waarbij dossiers gewoon blijven liggen zonder dat ze behandeld worden, weg te werken.
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Collega’s, ik wil voor de juistheid en volledigheid nog iets herhalen. In de plenaire vergadering heb ik inderdaad verwezen naar het betrokken bedrijf, maar ik heb ook heel duidelijk verwezen naar de drie sporen en ook naar de landbouwsector, want op het moment dat het werd vastgesteld en gemeten, in het vroege voorjaar, de winterperiode, kon er mogelijk weinig worden vastgesteld. Ik heb ook verwezen naar Frankrijk en het buitenland. Het gaat dus om onze bedrijven, onze landbouwsector en het buitenland.
Collega Schauvliege, het is belangrijk om te bevestigen dat het hier gaat over een nieuw drinkwaterbesluit, ter bescherming van onze drinkwaterbronnen. Dat bestond voordien niet. Het is een nieuw initiatief dat ik recent heb genomen. We hebben nu een registratieplicht en een bufferstrook, en we kunnen nog opschalen en bijkomend verstrengen.
Ik vind het fijn dat u opmerkt dat wij hier toch wel bijkomende maatregelen nemen ter bescherming van onze drinkwaterbronnen. Ik heb het advies gevolgd van De Watergroep, die heel duidelijk het belang van alternatieven onderstreept. Het klopt, collega Pieters, dat we op het Europese toneel moeten meespelen. Je ziet een duidelijke trend waarbij het aantal actieve stoffen die de basis vormen voor gewasbescherming heel snel daalt. Europa kijkt daar bijzonder streng naar. 1700 stoffen zijn in korte tijd geschrapt. Zeker als het gaat over PFAS weten we dat die vandaag geen basis meer vormen voor gewasbescherming.
Wat dat betreft zijn wij zeker mee op het Europese toneel, sneller dan vele andere landen, om oog te hebben voor milieubescherming en waterkwaliteit.
De voorzitter
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mieke Schauvliege (Groen)
Minister, u bent tevreden met het nemen van een drinkwaterbesluit. Sorry, maar een drinkwaterbesluit kan een middel zijn om onze drinkwaterbronnen te beschermen, als het natuurlijk ook iets inhoudt. Op dit moment zie ik eigenlijk alleen maar een 5 meterzone, waarvan experten zeggen dat die veel te beperkt is en dat die naar 30 meter zou moeten gaan om onze drinkwaterbronnen echt te beschermen. Ik zie ook een registratieplicht en misschien ooit, als er voldoende alternatieven zijn, een verbod op schadelijke stoffen.
Sorry, maar dit is voor mij een lege doos. Ik hoop dat u strenger zult optreden, want als u het hierbij houdt, dan kunnen we er zeker van zijn dat u over twee jaar opnieuw een uitzondering zult moeten toestaan. Intussen wordt de drinkwaterfactuur alleen maar duurder. Ik zou u aanraden om een tandje bij te steken.
De voorzitter
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.